Formularium Ouderenzorg
Probleemgedrag
Literatuur geraadpleegd tot: 31/01/2017
- Wij stellen voor om een stappenplan te volgen voor de aanpak van probleemgedrag bij dementie. Hierbij wordt het gedrag gedefinieerd, een inschatting gemaakt van de mogelijke oorzaken en interventies voorgesteld. Dit probleemgedrag wordt bij voorkeur op een niet-medicamenteuze wijze aangepakt.
- Antipsychotica zouden enkel gebruikt mogen worden indien een niet-medicamenteuze benadering onvoldoende effect heeft of de gedragsstoornissen een gevaar betekenen voor de patiënt, zijn omgeving of verzorgers. De noodzaak om deze behandeling verder te zetten, moet regelmatig geëvalueerd worden.
Belangrijkste wijzigingen
- Voor de aanpak van probleemgedrag bij dementie wordt een stappenplan voorgesteld.
- Aripiprazole kan impuls-controle problemen veroorzaken.
Introductie
Probleemgedrag bij dementie wordt ”behavioural and psychological symptoms of dementia” (BPSD) genoemd. Een consensusgroep definieerde BPSD als: “symptomen van verstoorde perceptie, gedachteninhoud, gemoed of gedrag dat frequent voorkomt bij patiënten met dementie”
Men onderscheidt verschillende omgevings- en/of persoonsgebonden factoren die het ontstaan en verloop van probleemgedrag kunnen beïnvloeden
Onder omgevingsfactoren verstaat men:
- Factoren in de fysieke omgeving zoals geluid, privacy, (dag)licht, ruimte (bewegingsvrijheid, immobilisatie/fixatie), kleur en het al dan niet aanwezig zijn van hulpmiddelen.
- Factoren in de sociale omgeving zoals medebewoners, personeel (bejegening, reactie op probleemgedrag, taak- versus persoonsgerichte zorg) en anderen (familieleden, vrienden, vrijwilligers, …).
- Factoren gerelateerd aan de daginvulling zoals variatie, keuzemogelijkheid en de mate waarmee rekening gehouden wordt met de wensen van de oudere.
Onder patiëntgebonden factoren verstaat men:
- Lichamelijke factoren zoals de onderliggende medische diagnose, fysieke en zintuiglijke beperkingen, fysieke ongemakken, slaapproblemen, voedingsfactoren, overgevoeligheid voor sensorimotorische prikkels en gebruik van medicatie.
- Persoonlijke factoren die te maken hebben met levensloop, persoonlijkheid en levensstijl.
- Psychische factoren zoals de psychologische diagnose (angst, depressie, …) en cognitieve beperkingen.
Epidemiologie
Prevalentie in Nederland bij dementerende verpleeghuispatiënten
Op de NPI-Nursing Home schaal (‘Neuropsychiatric Inventory’) had 85% één of meer symptomen die wezen op probleemgedrag:
- Apathie: 37%
- Agitatie/agressie 36%
- Doelloos repetitief gedrag 22%
- Prikkelbaarheid 20%
Gemeten met de CMAI ('Cohen Mansfield Agitation Inventory') had 83% van de patiënten één of meerdere symptomen van agitatie/agressie, waaronder :
- Vloeken of verbale agressie: 51%
- Algemene rusteloosheid: 44%
- Klagen: 37%
- Negativisme: 37%
- Herhalende gedragingen: 34%
Diagnostiek
Differentiaal diagnose van BPSD:
Acathisie: dit wordt gekenmerkt door een motorische onrust waarbij de patiënt niet kan blijven stilzitten. Het wordt gezien als een ongewenst effect van in het bijzonder antipsychotica.
Delirium: een hulpmiddel om delirium te detecteren is de ‘Confusion Assessment Method’. Deze evalueert de volgende symptomen :
- Acuut begin en wisselend beloop
- Concentratiestoornis
- Onsamenhangend denken
- Veranderd bewustzijnsniveau
Patiënten met dementie zullen sneller een delirium ontwikkelen. Delirium kan van dementie onderscheiden worden door het acuut of subacuut begin, verhoogde of verminderde aandacht, het voorkomen van visuele hallucinaties en gewijzigde psychomotorische activiteit. Vooral een hypoactieve vorm is bij dementie mogelijk.
Manische episode: duidelijk herkenbare periode met abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming gedurende tenminste 1 week, met tenminste 3 van de volgende symptomen
- Een opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën
- Afgenomen behoefte aan slaap
- Gedachtenvlucht of subjectieve beleving dat de gedachten jagen
- Verhoogde afleidbaarheid
- Buiten proportionele doelgerichte activiteiten of psychomotore agitatie
- Zich overmatig bezig houden met aangename activiteiten
Een eerste manische episode bij ouderen komt zelden voor als eerste manifestatie van een bipolaire stoornis. Tot het tegendeel bewezen is, dient een eerste manische episode bij ouderen beschouwd te worden als een ‘secundaire manie’.
Serotoninesyndroom : dit wordt gekenmerkt door autonome (koorts, hypertranspiratie), psychische (hyperactiviteit, rusteloosheid) en neuromusculaire ( tremor, bibberen, myoclonus) verschijnselen als ongewenst effect van medicatie met een serotonerge werking
Achtergrondinformatie
BPSD kan onder andere gemeten worden met de ‘Neuropsychiatric Inventory’ (NPI)' met een maximum score van 144. Deze inventaris bestaat uit subschalen, die op hun beurt worden gescoord op frequentie en ernst.
De NPI bevat de volgende subschalen:
- Wanen
- Hallucinaties
- Agitatie/agressie
- Depressie/dysforie
- Angst
- Euforie/opgetogenheid
- Apathie/onverschilligheid
- Ontremd gedrag
- Prikkelbaarheid/labiliteit
- Doelloos repetitief gedrag
- Nachtelijke onrust/slaapstoornissen
- Eetlust-/eetgedragverandering
Agitatie alleen kan gemeten worden met de 'Cohen Mansfield Agitation Inventory (CMAI)'
Aan de CMAI zijn drie subschalen verbonden:
- Agressie: vloeken, slaan, duwen, schoppen, krabben, anderen vastpakken;
- Rusteloosheid: ijsberen, zich verkeerd kleden, telkens zinnen en vragen herhalen, telkens gedragingen herhalen, weglopen, verkeerd gebruik voorwerpen, algemene rusteloosheid;
- Verbale agitatie: voortdurend en buitensporig om aandacht vragen, gillen, klagen, negativisme;
Het gebruik van een schaal kan nuttig zijn om het gedrag te observeren of om de evolutie te volgen. Kennis is nodig om deze schalen correct te kunnen gebruiken.
Modellen
Er bestaan verschillende visies over hoe met BPSD om te gaan. Deze modellen sluiten elkaar niet uit.
We onderscheiden $ met hun mogelijke interventies
Behandeling
Geselecteerd
Oorzakelijk
Aanpakken onderliggende oorzaak
We stellen voor om bij probleemgedrag bij dementie een stappenplan te volgen waarbij het gedrag gedefinieerd wordt, een inschatting gemaakt wordt van de mogelijke oorzaken (basisbehoeften niet vervuld, pijn of andere lichamelijke aandoeningen, psychosociale behoeften) en interventies (niet-medicamenteus, pijnbehandeling, verwijzing of psychofarmaca) voorgesteld worden.
Men zag bij het volgen van een stappenplan een daling in het voorkomen van agitatie en depressie en een niet-significante daling in het gebruik van antipsychotica
START |
Het proces begint met het herkennen van een gedragsverandering.
Analyseer: bij de analyse van gedrag is het belangrijk om te kijken naar de functie of betekenis van het gedrag en niet enkel naar de antecedenten en de consequenties van het gedrag (functionele analyse)
Eens er een heldere beschrijving is van het probleem gaat de verzorging over naar stap 0 |
STAP 0 |
Als de basisbehoeften vervuld zijn of er geen effect is van de interventie gaat de verzorging naar stap 1 |
STAP 1 |
Beoordeling van pijn en lichamelijke aandoeningen.
Als dit geen of onvoldoende soelaas brengt, of men vindt geen mogelijke oorzaken gaat de verzorging naar stap 2 |
STAP 2 |
Bepalen van psychosociale behoeften :
De referente-dementie of activiteitenbegeleider kan in deze stap worden geconsulteerd. Indien er geen oorzaak wordt gevonden, of als de interventie onvoldoende effect heeft, gaat de verzorging naar stap 3 |
Niet-medicamenteus
Niet medicamenteuze interventies
STAP 3 | Probeer een niet-medicamenteuze comfortinterventie die bij de patiënt past; kies uit interventies zoals :
Als een interventie effectief is, pas deze dan in in het zorgproces. Zorg dat dit in het zorgplan staat en communiceer dit binnen het team en met de familie. Als de interventie niet effectief blijkt binnen een redelijke termijn (2 weken), ga je over naar stap 4. |
Onderbouwde interventies
De literatuur ondersteunt volgende niet-medicamenteuze interventies:
- Lichaamsbeweging
- Cognitieve stimulatie en training
- Opleiding van de hulpverleners
- Ondersteuning en opleiding van de mantelzorgers
Er is ook aangetoond dat deze interventies effectiever zijn indien:
- ze zijn aangepast aan de behoeften van de patiënten en hun omgeving;
- opgevolgd worden door specifiek opgeleid personeel;
- op regelmatige basis en voldoende lang worden aangeboden.
Patiëntgerichte interventies
- Er bestaat een grote verscheidenheid aan niet-farmacologische interventies zoals: ROT (Reality Orientation Therapy), validation, reminiscentie, sensorische stimulatie, gedragstherapie, cognitieve stimulatie, muziektherapie, snoezelen, aromatherapie, simulatie van aanwezigheid, gestructureerde activiteiten, montessori activiteiten, prikkelarme benadering, verhoogde signalisatie, ‘open deur’ therapie, huisdieren, ‘doll’ therapie, wandelactiviteiten, relaxatie, leefgroepwerking, bewegingstherapie, massage, familietherapie, humor, … Ze zijn echter nog onvoldoende onderzocht en er is dus onvoldoende evidentie ervoor. Anderzijds is er ook geen bewijs dat aantoont dat ze niet werkzaam zouden zijn
$ . - Interventies aangepast aan de interesse en mogelijkheden van de demente persoon (Tailored Activities Program) worden als meer effectief beschouwd dan standaard interventies
$ . Muziek, aangepast aan de voorkeuren van de patiënt, heeft een positief effect op de agitatie bij demente patiënten$ .
Opleiding van hulpverleners
- Opleiding van verzorgend personeel in persoonsgerichte verzorging, communicatie en DCM (dementia Care Mapping) met supervisie bij implementatie is effectief bij agitatie, het effect is onmiddellijk en blijft gedurende 6 maanden behouden
$ $ .- Coaches (vb. referent dementie) kunnen een belangrijke rol spelen bij de implementatie van niet-medicamenteuze interventies bij BPSD. Het is belangrijk dat hiervoor voldoende tijd wordt vrijgemaakt
$ . - Dementia Care Mapping is een methode waarbij men de interactie tussen de hulpverlener en de demente persoon observeert.
- Coaches (vb. referent dementie) kunnen een belangrijke rol spelen bij de implementatie van niet-medicamenteuze interventies bij BPSD. Het is belangrijk dat hiervoor voldoende tijd wordt vrijgemaakt
-
Men kan contact opnemen met het "regionaal expertisecentrum dementie" voor opleidingen van zorgprofessionals: www.dementie.be
Ondersteuning en opleiding van mantelzorgers
- Men biedt hier :
- specifieke vaardigheden in problem-solving om om te gaan met gedragsstoornissen.
- training in stressreductie of cognitieve reframing (of beide)
- educatie en ondersteuning aan de mantelzorger
- Dit houdt in :
- het verhogen van de activiteit van de demente persoon
- het bevorderen van de communicatie met de demente persoon
- het reduceren van de omgevingscomplexiteit en het vereenvoudigen van de taken van de demente persoon.
- Individuele niet-farmacologische benaderingen (cfr. interventies) kunnen hierin opgenomen worden.
-
Op de portaalsite www.dementie.vlaanderen kan men links vinden naar informatie en psycho-educatieprogramma’s (Dementie en nu) gericht op patiënt en mantelzorger.
Medicamenteus
Proefbehandeling met pijnmedicatie
STAP 4 |
Proefbehandeling met pijnmedicatie.
Als deze interventie niet effectief is binnen een redelijke termijn (2 weken), ga je over naar stap 5. Niet effectieve interventies moeten gestopt worden! |
Een studie toonde dat het implementeren van een systematische pijnbehandeling bij personen met dementie en gedragsstoornissen leidde tot een significante daling van agitatie in de interventiegroep t.o.v. een groep die alleen de gangbare zorg kreeg
Bij falen niet medicamenteuze therapie of bij gevaarlijke gedragsproblemen: Antipsychotica of psychologisch advies
Geselecteerde geneesmiddelen: risperidon, haloperidol
STAP 5 |
Psychofarmaca of psychologisch advies
Probeer alternatieven te bedenken, geef aandacht aan herhaling van het gedrag en aan het optreden van nieuwe problemen. Blijf lichamelijke en psychosociale behoeftes monitoren en analyseren. Hanteer duidelijke criteria om interventies te evalueren rekening houdend met de impact van mogelijke ongewenste effecten. Als er na deze stap nog onvoldoende effect is, herhaal dan alle stappen of vraag specialistisch advies. Begin opnieuw bij het identificeren van het probleem. |
Antipsychotica zouden enkel gebruikt mogen worden indien
- Er geen reversibele oorzaak van het gedrag aanwezig is.
- Een niet-farmacologische benadering onvoldoende effect heeft.
- Of de gedragsstoornissen een gevaar betekenen voor de patiënt, zijn omgeving of verzorgers.
De beperkte werkzaamheid moet immers afgewogen worden tegen de mogelijk ernstige ongewenste effecten. Antipsychotica zijn de geneesmiddelen die de sterkste wetenschappelijke onderbouwing hebben voor de behandeling van BPSD.
Werkzaamheid
- De werkzaamheid van antipsychotica voor de behandeling van BPSD blijkt zeer beperkt
$ $ . - Er is weinig evidentie voor een effect van antipsychotica op lange termijn (meer dan drie maanden)
$ . - Geen enkele studie onderzoekt specifiek het effect van antipsychotica op apathie, slaapstoornissen, dwaalgedrag en ronddolen, of op wegloopgedrag.
- Haloperidol versus placebo: Er werd geen verschil in effect gevonden bij de behandeling van agitatie
$ . Wel had haloperidol een effect op agressie. Of dit effect klinisch relevant is, wordt in vraag gesteld. - Atypische antipsychotica versus klassieke: Atypische antipsychotica zijn niet werkzamer dan klassieke antipsychotica
$ . - Atypische antipsychotica versus placebo: Er is geen verschil in werkzaamheid tussen atypische antipsychotica en placebo (CATIE-AD-studie)
$ . Er werd ook geen verschil vastgesteld op een score die het globaal functioneren evalueert. De mogelijke voordelen van atypische antipsychotica wegen volgens de auteurs niet op t.o.v. de ongewenste effecten$ . - Een systematische review wijst op een gering effect van aripiprazol, risperidon en olanzapine en geen effect van quietiapine op probleemgedrag bij dementie
$ . - Een andere systematische review zag een lichte verbetering van agitatie met olanzapine en risperidon, maar niet met quetiapine. Er was een verbetering van wanen en hallucinaties met aripiprazol en risperidon, maar niet met olanzapine
$ .
Veiligheid
- Verhoogd risico op mortaliteit: Er is een dosisafhankelijk verhoogd risico op plotse hartdood
$ $ $ . Het mortaliteitsrisico blijft significant verhoogd op lange termijn. Dit is ook zichtbaar is studies naar het effect van het stoppen met antipsychotica$ $ . Voor 4 patiënten die stopten met de inname van antipsychotica, stelde men 1 overlijden minder vast (“number needed to stop” = 4)$ $ . Er is geen consistentie tussen de verschillende studies of dit mortaliteitsrisico meer verhoogd is met haloperidol dan met atypische antipsychotica$ $ $ $ . - Verslechtering van de cognitie
$ . - Andere mogelijke ongewenste effecten zijn extrapiramidale verschijnselen
$ , heupfracturen$ , veneuze trombose$ , CVA$ , hartinfarct$ , pneumonie$ , anticholinerge ongewenste effecten$ , dyslipidemie$ , hyperprolactinemie$ , neuroleptisch syndroom$ , QT-verlenging$ , epileptische aanvallen$ , type 2 diabetes$ , gewichtstoename$ . - Patiënten met Lewy Body dementie zijn overgevoelig aan antipsychotica, zodat deze geneesmiddelen worden afgeraden bij deze patiënten.
- Aripiprazole kan impuls-controleproblemen veroorzaken(gokverslaving, binge-eten en winkelen, seksverslaving)
$ .
Praktische modaliteiten
- Evaluatie veiligheid van voorschrijven antipsychotica
- Voorafgaand wordt een evaluatie uitgevoerd van de medische toestand en risico’s (cardiovasculair en subtypes van dementie (Lewy Body/Parkinson)) en symptomen (motorisch, cardiale aritmie, orthostatische hypotensie, ureneretentie). Een ECG wordt afgenomen bij voorgeschiedenis van cardiovasculair lijden en combinatie met medicatie die het QT-interval verlengt.
- Bij het voorschrijven van antipsychotica houdt men rekening met potentiële ongewenste effecten.
- Start low, go slow en herevalueer na 3-7 dagen de werkzaamheid en ongewenste effecten.
- Voorlichting van de patiënt en/of familie
- Het opstarten van antipsychotica dient in overleg te gebeuren met de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger, die ook ingelicht moet worden over de mogelijke ongewenste effecten waaronder een verhoogd risico op mortaliteit. Gezien het voorschrijven van antipsychotica een medische beslissing is, is het aan de behandelende arts om in dialoog te treden met de familie
$ .
- Het opstarten van antipsychotica dient in overleg te gebeuren met de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger, die ook ingelicht moet worden over de mogelijke ongewenste effecten waaronder een verhoogd risico op mortaliteit. Gezien het voorschrijven van antipsychotica een medische beslissing is, is het aan de behandelende arts om in dialoog te treden met de familie
- Opstellen verzorgingsplan
- Een verzorgings- en behandelplan wordt opgesteld in multidisciplinair overleg
- De behandeling wordt gestuurd door het optreden van- of het ontbreken van verbetering.
Het onderscheid tussen acute agitatie/agressie, waarbij er gevaar is voor de patiënt of de omgeving en niet-acuut probleemgecdrag dat onvoldoende reageerde op niet-medicamenteuze interventies, heeft implicaties op de duur van de behandeling :
- Bij acute agressie/agitatie worden de antipsychotica gestopt van zodra de situatie terug genormaliseerd is.
- Bij niet-acuut probleemgedrag wordt het voorschrijven beperkt tot 12 weken zonder symptomen. Men probeer af te bouwen of te stoppen om de 3 maand (sommige gedragingen verminderen bij progressie van de ziekte).
Selectie
Op grond van de gepubliceerde onderzoeken over werkzaamheid en bijwerkingen kan geen duidelijke voorkeur worden gegeven voor een bepaald middel. Het meeste onderzoek, waarbij een beperkte werkzaamheid werd aangetoond, is gebeurd met haloperidol en risperidon
Herziening of afbouw medicatie
Bij langdurig gebruik (> 3 maanden) van antipsychotica: Afbouw antipsychotica
De therapie met antipsychotica wordt best beperkt tot maximaal 3 maanden. De voordelen op langere termijn zijn minder duidelijk dan de korte termijn effecten, maar het mortaliteitsrisico blijft significant verhoogd. Daarom dienen regelmatig pogingen ondernomen te worden om de medicatie af te bouwen of te stoppen. Sommige storende gedragingen verminderen immers ook bij progressie van de ziekte.
Bij een groot deel van demente patiënten met gedragsstoornissen kan het chronisch gebruik van antipsychotica gestopt worden zonder nadelig effect op het gedrag
Voor de afbouw van antipsychotica verwijzen we naar [indications:665].
Te overwegen
Doorverwijzing
Bij onvoldoende effect van niet-medicamenteuze interventies en antipsychotica of contra-indicatie: Doorverwijzen naar specialist
Indien een niet-farmacologische benadering of antipsychotica onvoldoende effectief zijn of antipsychotica tegenaangewezen zijn (zoals bij Lewy body-dementie) adviseren we een doorverwijzing. In overleg met de specialist kan soms gekozen worden om een cholinesterase-inhibitor te starten :
- Cholinesterase-inhibitoren hebben mogelijk een gunstig effect op gedragsstoornissen bij Lewy body-dementie en bij de ziekte van Parkinson met dementie
$ $ . - Volgens NICE kan men proberen of een cholinesterase-inhibitor werkzaam is wanneer bij probleemgedrag een niet-farmacologische benadering en antipsychotica onvoldoende effectief of tegenaangewezen zijn. Een cholinesterase-inhibitor is geïndiceerd indien er nood is aan een medicamenteuze aanpak bij patiënten met Lewy body-dementie en probleemgedrag. Deze is niet aangewezen bij patiënten met vasculaire dementie.
$ - Wees alert voor het optreden van ongewenste effecten en spreek een datum af om het effect van de behandeling te evalueren!
Niet geselecteerd
Niet-medicamenteus
Lichttherapie
Er is onvoldoende bewijs voor de werkzaamheid van lichttherapie bij gedragsstoornissen
Medicamenteus
Cholinesterase-inhibitoren
De cholinesterase-inhibitoren worden niet geselecteerd gezien de beperkte werkzaamheid en het veiligheidsprofiel.
Werkzaamheid
- De werkzaamheid van de cholinesterase-inhibitoren voor de behandeling van agitatie bij de ziekte van Alzheimer wordt in vraag gesteld
$ . Slechts een beperkt aantal studies vindt een bescheiden maar significant gunstig effect van cholinesterase-inhibitoren op BPSD, terwijl in het merendeel van de andere studies geen gunstig effect kan worden aangetoond$ . - Volgens een systematische review had rivastigmine geen effect op gedragstoornissen
$ . - Cholinesterase-inhibitoren hebben mogelijk een gunstig effect op gedragsstoornissen bij Lewy Body dementie en bij de ziekte van Parkinson met dementie
$ $ .
Veiligheid
Ongewenste effecten komen vaak voor
- De meest frequente ongewenste effecten van de cholinesterase-inhibitoren zijn:
- gastro-intestinaal (nausea, braken, diarree)
- centrale effecten (bv. hoofdpijn, duizeligheid)
- overvloedig zweten
- urogenitaal (urinaire incontinentie)
$
- Cardiale ritmestoornissen: zijn zeldzamer maar kunnen een risico met zich meebrengen. Vooral bradycardie, atrioventriculair blok, verlengd QT-interval, aritmie en syncope komen voor
$ $ $ $ . Deze cardiale stoornissen worden niet steeds herkend, waardoor men soms nodeloos overgaat tot het plaatsen van een pacemaker. - Mogelijk verhoogd valrisico en verhoogde incidentie van heupfracturen: Een meta-analyse toont echter geen verhoogd risico op vallen of fracturen, ondanks een verhoogd risico op syncope; de auteurs waarschuwen voor mogelijke onderrapportering
$ . - Een optreden of toename van parkinsonverschijnselen, waaronder voornamelijk tremor, is beschreven
$ .
Richtlijnen
Volgens NICE kan men proberen of een cholinesterase-inhibitoren werkzaam is wanneer bij probleemgedrag een niet-farmacologische benadering en antipsychotica onvoldoende effectief of tegenaangewezen zijn. Een cholinesterase-inhibitor is geïndiceerd indien er nood is aan een medicamenteuze aanpak bij patiënten met Lewy body-dementie en probleemgedrag. Deze is niet aangewezen bij patiënten met vasculaire dementie.
Conclusie
- Gezien het risico ongewenste effecten en de afwezigheid van duidelijk bewijs van werkzaamheid worden cholinesterase-inhibitoren niet geselecteerd voor de behandeling van probleemgedrag bij dementie.
- Indien een niet-farmacologische benadering of antipsychotica onvoldoende effectief zijn of antipsychotica tegenaangewezen zijn (zoals bij Lewy body-dementie) adviseren we een doorverwijzing. In overleg met de specialist kan soms gekozen worden om een cholinesterase-inhibitor te starten.
- Wees aandachtig voor het optreden van ongewenste effecten en spreek een datum af voor de evaluatie van het effect van de behandeling.
Memantine
Memantine wordt niet geselecteerd gezien het gebrek aan klinisch relevante effecten.
Werkzaamheid
Memantine heeft slechts een zeer beperkt gunstig effect in de behandeling van BPSD
Veiligheid
De ongewenste effecten van memantine zijn vooral van neuropsychische aard (hallucinaties, verwardheid, vertigo, hoofdpijn)
Antidepressiva
We selecteren geen antidepressiva voor de behandeling van BPSD
Werkzaamheid
Risperidon versus citalopram
- Bij patiënten, gehospitaliseerd omwille van BPSD, werd geen significant verschil in werkzaamheid gezien tussen risperidon en citalopram; wel waren er significant minder ongewenste effecten met citalopram
$ . Citalopram was ook werkzaam op psychotische symptomen zoals hallucinaties en wanen. Er was in deze studie geen vergelijking met placebo.
SSRI versus placebo
- Sertraline geeft een verbetering van gedragsproblemen bij Alzheimer-patiënten met depressieve symptomen
$ . - Sertraline en citalopram zorgen voor een matige reductie van de symptomen van agitatie en psychose in vergelijking met placebo
$ . - Citalopram 30 mg heeft een effect op korte termijn op agitatie
$ , In een secundaire analyse van deze studie bleek dat vooral patiënten met matige dementie (MMSE = 21-28), niet opgenomen in een rusthuis en die geen lorazepam gebruiken het meeste baat ondervonden bij de behandeling met SSRI's$ . Dit is niet de populatie van dementerenden in het WZC.
Veilgheid
- SSRI’s veroorzaken ongewenste effecten, voornamelijk van gastro-intestinale aard zoals nausea, diarree, eetluststoornissen en gastro-intestinale bloedingen
$ . - SSRI’s kunnen, net zoals de andere antidepressiva of antipsychotica, maar waarschijnlijk frequenter, hyponatriëmie uitlokken bij ouderen
$ . - SSRI’s geven een dosis-afhankelijk verhoogd risico op vallen
$ . - In combinatie met andere geneesmiddelen kan een serotoninesyndroom ontstaan
$ . - Bij gebruik van citalopram en escitalopram werd melding gemaakt van dosis-afhankelijke verlenging van het QT-interval
$ .
Richtlijnen
NICE vermeldt de SSRI's niet als behandeling voor probleemgedrag
De NHG-standaard adviseert om "bij agressie/agitatie zo nodig te overleggen met een specialist over het (off-label) gebruik van antidepressiva, anticonvulsiva of galantamine"
Conclusie
SSRI's zijn omwille van onvoldoende onderbouwing (te weinig goede studies bij de doelgroep van demente bejaarden) geen goed alternatief voor antipsychotica. Ze worden in de richtlijnen ook niet aanbevolen als alternatief voor antipsychotica bij de behandeling van agitatie of psychotische symptomen bij demente patiënten.
Benzodiazepines
Er zijn geen RCT’s van goede kwaliteit die het gebruik van benzodiazepines ondersteunen bij gedragsstoornissen bij demente personen
Anti-epileptica
Anti-epileptica worden niet geselecteerd wegens het gebrek aan evidentie en ongunstig veiligheidsprofiel.
Volgens NICE is er onvoldoende evidentie om carbamazepine en valproïnezuur aan te raden bij BSPD
Bovendien treden er talrijke ongewenste effecten en interacties op
Melatonine
Het slaap-waak ritme is dikwijls gestoord bij patiënten met dementie. Een RCT met melatonine kon geen effect aantonen noch op slaap noch op agitatie